Gaat uw zoon of dochter na de vakantie voor het eerst naar de universiteit of de hogeschool? Wat als hij op kot gaat? Welk budget moet je dan uittrekken? En bij welke verzekeringen moet je stilstaan?
Studeren aan een hogeschool of universiteit is niet goedkoop. Voor kotstudenten mag je op zowat 12.640 euro per jaar rekenen, terwijl voor een spoorstudent de rekening beperkt blijft tot 8.167 euro, blijkt uit een berekening van het CEBUD, het Centrum voor Budgetadvies en – onderzoek van de Thomas More Hogeschool.
Het CEBUD hield in zijn rekening zowel rekening met directe als met indirecte studiekosten. Bij de directe kosten weegt het inschrijvingsgeld zwaar door, net als de rekeningen voor boeken, cursussen, stages en een computer. Bij de indirecte zijn dat de huur van het kot en de verplaatsingskosten, als de leefkosten.
Uiteraard gaat het hier om een richtinggevend cijfer. Per opleiding kunnen de kosten sterk verschillen. Hetzelfde geldt voor de stad waar de studies worden afgewerkt. En van het comfort dat de student wil.
De leefkosten slaan op de dagelijkse kosten van het levensonderhoud zoals voeding, kleding en ontspanning. Uiteraard zijn die er ook voor iemand die niet studeert. Toch moet je rekening houden met extra’s voor kotstudenten. Zij schuiven immers niet mee aan de tafel thuis.
Volgens het CEBUD bedragen deze leefkosten minimaal 6.621 euro voor een kotstudent en 6.302 euro voor een pendelstudent, waarvan respectievelijk 5,75 euro per dag en 5 euro per dag voor voeding.
Een andere belangrijke kostenpost voor de kotstudent is uiteraard het kot. De KU Leuven raamt de gemiddelde kostprijs van een kamer op 350 euro per maand. Wie een studio wil, betaalt 480 euro. Aan de ULB kost een kamer in de Résidence Nelson Mandela, een van de studentenhuizen op het universiteitsdomein, 359 euro, voor een studio moet 419 euro worden betaald.
Wie een studentenkamer wil huren, moet overigens niet alleen rekening houden met de maandelijkse huurprijs. Kijk ook na of je het kot moet huren voor 10 of 12 maanden. Voorts vraag je best na wat precies in de huurprijs zit. Sommigen werken met een all-inprijs, bij anderen wordt apart een toelage aangerekend voor onder andere elektriciteit, water, internet ofadministratieve kosten.
Ook moet je kijken of je een extra verzekering moet nemen. Een student-huurder kan altijd een fout begaan waardoor brand ontstaat. Dat betekent dat hij best zijn huurdersaansprakelijkheid verzekert. In de praktijk valt dat erg goed mee. Blijft de student thuis gedomicilieerd en hebben zijn ouders een brandverzekering, dan dekt deze polis doorgaans ook de huurderswaarborg van de kotstudent. Kijk het voor de zekerheid even na.
Anders is het als de student zijn domicilie op zijn kotadres neemt. In dat geval zal hij wel een eigen verzekering moeten afsluiten, tenzij de verhuurder akkoord is met een ‘afstand van verhaal’. Dit laatste betekent dat hij de student niet financieel zal aanspreken bij een onvrijwillige fout.
Een soortgelijke redenering geldt voor de inboedelverzekering. De inboedel is vaak meeverzekerd als de ouders een dergelijke polis hebben, maar kijk ook hier even na.
Ten slotte heb je best ook een familiale verzekering voor het geval de student onvrijwillig schade berokkent aan een derde, bijvoorbeeld als hij een fietser ten val zou brengen. En ook hier geldt dat de student gedekt is door de polis van zijn ouders, tenzij zijn domicilie op het kotadres staat.
Gaat de student op Erasmus? Vraag dan zeker na of de polisvoorwaarden ook gelden tijdens het tijdelijk studieverblijf in het buitenland. Zo kan je navragen of de verzekering van de Belgische hogeschool of universiteit ook van toepassing is voor het verblijf en de activiteiten in het buitenland. Ook kan voor sommige landen een bijkomende ziekteverzekering aangewezen zijn, alsook een dekking voor een eventuele repatriëring.
Maar Erasmus heeft ook voordelen. Zo kan je misschien het leegstaande kot tijdelijk doorverhuren. Let wel dat je dit alleen doet met instemming van de eigenaar, zoniet loop je het risico dat je niet meer verzekerd bent.
Het aanvatten van hogere studies is een sleutelmoment in het leven van de student en zijn ouders. Niet alleen op het vlak van studeren, maar ook financieel. Heel wat studenten vatten dan ook een studentenjob aan.
Op jaarbasis mag een student 475 uur werken. Houdt hij zich daaraan, dan moet hij slechts 2,71% van zijn loon afstaan als solidariteitsbijdrage voor de sociale zekerheid. Daar legt de werkgever nog eens 5,42% bij. Werkt hij meer, dan worden vanaf het 476ste uur de normale sociale bijdragen voor werknemers en werkgevers aangerekend.
Naast een begrenzing op jaarbasis is er ook een begrenzing op kwartaalbasis. Tijdens het eerste, tweede en vierde trimester mag maximaal 240 uur worden gewerkt, tijdens het derde trimester (de zomermaanden) is er geen beperking. Wie de grenzen overschrijdt, verliest voor die kwartalen het recht op kinderbijslag.
Studentenlonen bestaan trouwens niet. Het loon van de student mag niet minder zijn dan wat gangbaar is binnen het bedrijf. Wel mag rekening worden gehouden met de leeftijd. Er is een absoluut minimum loon van 6,64 euro per uur voor 16-jarigen. Dat loopt stelselmatig op tot 9,49 euro per uur voor mensen van 21 of ouder.
Studenten die op jaarbasis hoogstens 6.807,50 euro bruto verdienen, blijven fiscaal ten laste van hun ouders. Voor kinderen van alleenstaanden is dat tot 8.620 euro het geval.
Een goede financiële planning is dus nodig. Wie wil studeren aan hogeschool of universiteit begint dus best met het aanleggen van wat reserves. Bijvoorbeeld door een deel van de opbrengst van de studentenjobs te sparen. Voorts kunnen ook de ouders eventueel een duit in het zakje doen.
De NIBC Spaarrekening of de NIBC Flex spaarrekening hebben dus zeker een plaats in het leven van een student. Vanaf hun 18de kunnen ze die zelf openen. Voordien dient dit door de ouders te gebeuren.
Laatste update: 10-09-2018
Heb je een vraag voor ons? We bellen je graag op een ogenblik dat het je uitkomt.
Maak een afspraak